Het misverstand van Jans Muskee
Het noodlot dat Oedipus zal treffen is onvermijdelijk. De vloek van zijn zondige vader rust op hem, en zonder dat hij het zelf weet vermoordt hij zijn vader, trouwt met zijn moeder, vrijt met haar en krijgt vier kinderen. Dan komt het uur van de waarheid. Iokaste, zijn moeder, vrouw en minnares, hangt zichzelf op in het slaapvertrek. Oedipus ontdekt haar lijk, beseft wat er is gebeurd en steekt zichzelf de beide ogen uit. Zijn verdere leven zwerft hij door de duisternis, voortvluchtig, ontheemd en vogelvrij. Guilty as hell. Of niet?
De klassieken sparen ons niet, en zeker niet als het gaat om sex, geweld, pijn, list en bedrog. Vergeleken met de helden van Sophocles zijn de personages in de tekeningen van Jans Muskee vooral heel gewoon en alledaags, bijna kleurloos. Waarom zijn die tekeningen dan toch zo ontregelend? Waarom is het zo veel verontrustender om een tekening van Muskee te zien dan om een oude mythe, een schunnige roman of een actueel krantenbericht te lezen?
Hoewel Muskee zich meestal beperkt tot het exact weergeven van de zichtbare werkelijkheid, wordt de dramatiek die daaronder sluimert pijnlijk duidelijk in zijn tekeningen. Er zit een werkelijkheid achter die je niet ziet. De tekeningen zijn zorgvuldig geënsceneerd, de gebeurtenissen zijn in een scherp, theatraal licht gezet en onthullen precies datgene wat je niet hóórt te zien: frustraties, obsessies, pijn, schuld, angst en onvermogen. Jans Muskee toont ons die naakte werkelijkheid, in al zijn lullige alledaagsheid. Hij geeft de koele feiten weer.
De man. De vrouw. Het kind. De doorzonwoning. Het kantoor.
Zij gekleed in een elegante zomerjurk, zich bewust van haar moederrol en de kracht om begeerte op te wekken. Hij, de werkende man, pak met stropdas, in beslag genomen door haar lokroep, zijn drift.
Het kind: onschuldig.
De auto: glimmend.
De straat: opgeruimd.
De natuur: groen.
Vreemd.
De personages in de tekeningen van Jans Muskee zijn in hun alledaagse, stereotiepe letterlijkheid vooral kunstmatig en onecht. Ze zijn op zichzelf aangewezen, als acteurs in een slecht toneelstuk. Er is geen werkelijk doorleefde interactie. De poses die ze aannemen zijn leeg en tegelijk onthullend. Juist omdat deze mannen, vrouwen en kinderen nauwelijks emoties en gevoelens laten zien, maken ze in ons het verlangen naar warmte, intimiteit en symbiose wakker. Het verlangen, kortom, wordt opgeroepen door precies datgene wat niet zichtbaar wordt gemaakt in de tekening zelf. Je zou kunnen zeggen dat Muskee daarmee het menselijk falen blootlegt, en het onvermogen om te ontsnappen aan het onbewuste, de slaafsheid van gewoontes, de gewenning, het cliché en de vanzelfsprekende autoriteit. Maar tegelijkertijd toont het ook aan dat wij in zijn tekeningen datgene willen zien wat we erin missen: bescherming, mededogen, ontroering, contact. Gelukkig maar. Wij zijn er ook nog.
We zijn in het algemeen geneigd om alles wat niet normaal is te beschouwen als een incident, als een tijdelijke verstoring van het bekende. Daar gaat onze fascinatie naar uit, het is een sensatie, spanning, leuk of niet. Het kan een ongelukje zijn, een ongeluk, of een ramp. Muskee filtert dat soort incidenten uit de werkelijkheid en plaatst ze in een doodnormale context. Hij doet net alsof zijn neus bloedt. De kleuter, die even op zijn broertje moet passen (goed vasthouden!) terwijl zijn moeder haar tepel in de mond van zijn vader laat glijden. De vader die zijn vrouw en kinderen ombrengt, en zichzelf ophangt in een zonovergoten modelwoning: een doorzondrama met een vleugje Ikea. Een familie die grijnzend poseert, met aangetast gelaat, vertrokken monden en verbeten gezichten. De discrepantie in zijn werk is groot, alles ‘trekt’, om het mild uit te drukken. Muskee ontleedt de gemankeerde mens, en het fileermes is vlijmscherp.
Kijk dan, ze kijkt je aan. Als je terugkijkt, ben je dan medeplichtig?
Iedereen zou wel schuldeloos willen zijn, en vrij van verlangens en frustraties, levend in een onbezorgd Utopia. Christenen, ja, die hebben een handige manier gevonden om hun schuldgevoel af te lossen en hun driften te beteugelen. Gods wil is jouw wil en nederigheid is het devies. Zij leven lekker wel in een vredige wereld, waar Eva in haar blootje badminton kan spelen, waar het woord van God in de sterren geschreven staat, waarin twijfel wordt afgewend, omdat die aards is en banaal. Maar ook daar wordt de kat op het spek gebonden, en in de Apocalyps wordt uiteindelijk het geheim onthuld van de sterfelijkheid, van het einde der tijden, en van het opgaan van de nietige mens in de allesomvattende natuur.
Juist het vermogen om te falen maakt ons menselijk, want onze mislukkingen onderscheiden ons van het ideale, het Goddelijke. Zo zou je het ook kunnen zien.
Eigenlijk tekent Jans Muskee als een schrijver. En als zijn tekeningen al autobiografisch zijn, dan hooguit zoals een romanschrijver die met geen mogelijkheid om zijn eigen denkpatronen heen kan. Hij heeft zelf ook weleens wat geschreven, een monoloog, een kort verhaal, en een Bouquetreeks in een omgekeerd perspectief, waarbij de vrouw als verleidster het heft in handen neemt, waarna de weifelende man uiteindelijk valt voor haar veroveringstactiek. Muskee leest ook: Elfriede Jelinek, A.M. Homes, Martin Amis, allemaal auteurs die er geen doekjes om winden, en die de realiteit keihard te lijf gaan. Over de macht van de taal zei Jelinek eens: ‘Taal is van oudsher een middel om de werkelijkheid te bezweren. Denk maar aan toverspreuken. Wat men uit kan spreken, daarvoor hoeft men niet meer bang te zijn.’ Dit klinkt nog wel als een geruststelling, maar dat geldt nauwelijks voor de tekeningen van Jans Muskee, want die lijken nog reeëler en daardoor schokkender dan literaire fictie. Zelfs zijn meest onthullende tekeningen schurken tegen de macht van de taal aan, alleen al omdat hij er lustig in citeert, door er tekstfragmenten uit romans, krantenberichten, films en songteksten in te verwerken, die openingen bieden naar meerdere interpretatielagen. Het zijn vreemde combinaties van tekst en beeld, die verwarring oproepen over de autoriteit van taal: “Want de mens verkeert met anderen door middel van het gesprek, en een verkeerde en onjuiste opvatting van woorden neemt op zonderlinge wijze bezit van het begrip, want woorden doen het begrip in de hoogste mate geweld aan en plaatsen alle dingen in een verwarrend licht”, schreef de filosoof Francis Bacon.
‘Go ahead make my day’, zegt Clint Eastwood in de film Dirty Harry. In de tekening van Muskee staat dit citaat naast de glanzende, omhooggekrulde billen van een blond pornomodel, die werktuiglijk achterom blikt. Nou, komt er nog wat van? De tekening maakt deel uit van de serie Midlife Highlights, die het lot lijkt te bezegelen van de man van middelbare leeftijd, die het moet zoeken in het sexuele surrogaat van dertien pornomeisjes, die staan voor de mooie, maar onbereikbare tieners in zijn eigen omgeving: het buurmeisje, de verkoopster, of de oppas van de kinderen. Ze kijken ons uitnodigend en zelfbewust aan, ogenschijnlijk onaangeroerd. Professioneel, zouden anderen zeggen. En wij dan? Wat zegt dat over onze blik? Laat dat ons onaangedaan, als beschouwers? En als we kijken, zijn we dan medeplichtig? Of zijn we juist schuldig als we niet kijken? Het gebeurt zo vaak, dat er iets is dat op de een of andere manier niet in de haak is, iets kleins, een leugentje om bestwil, of iets dramatisch, zoals zelfmoord, incest en overspel. We wilden het niet zien, en hebben het daardoor op de een of andere manier gemist. Toen Oedipus erachter kwam dat hij het bed had gedeeld met zijn moeder, stak hij zichzelf de ogen uit. Want hij had het niet gezien. Hij had het op de een of andere manier gemist.
Kan pornografie kunst zijn? Willem-Jan Otten vindt van niet. In zijn essay ‘Denken is een lust’ (1984) schrijft hij: ‘Iedere poging tot esthetiek, tot goede smaak, tot verheffing van porno in de richting van kunst, verkleint de gebruikswaarde van porno’. Kunst wordt nu eenmaal niet geconsumeerd. Welke man trekt zichzelf nou af voor een schilderij? Kristien Hemmerechts heeft het in dat verband over de pure letterlijkheid van pornografie, waarmee ze verwijst naar de fantasieloze functionaliteit van het pornografische beeld. Daarin manifesteert zich heel precies de begeerte om alles te willen zien, om elk detail te onthullen, op weg naar zelfbevrediging. De kunst zou zich daarvan onderscheiden, zoals een roman zich onderscheidt van een krantenbericht.
Maar voor de tekeningen van Jans Muskee geldt dat niet. Al zijn tekeningen zijn in zekere zin pornografisch, omdat ze zich bedienen van een koele, afstandelijke werkelijkheid die fungeert als ‘trigger’ van primitieve impulsen, complexe emoties en een essentieel verlangen naar verlossing.
Want de waarheid van Jans Muskee, de feiten die hij aan ons presenteert in een onvervalst realistische stijl, in een dichte huid van Wasco, dat is óók een existentiële waarheid, waarin de fundamenten van de perverse, menselijke geest worden blootgelegd. Maar pas op. Het is niet zomaar een maskerade, geen onschuldige ironie en geen pure zwartgalligheid. Zijn werken naderen langzamerhand een punt van bloedstollende compassie, zeker in een van de laatste werken, getiteld ‘Revelations 21:4’. Daarin zien we een nachtelijke scene met een man achter een rood-wit afzettingslint, de handpalm omhoog geheven en met een blik alsof hij een dringende boodschap moet verkondigen. Op de achtergrond branden de lampen van een politieauto, als in een politieserie op de televisie. Wat is hier in hemelsnaam gebeurd? Is er een moord gepleegd? Waarvan zijn wij nou precies getuige?
Could be anything. Maar in de rechter bovenhoek van de tekening staat in heldere letters een tekst die is ontleend aan het boek Openbaringen: ‘and He will wipe away every tear from their eyes; and there will no longer be any death; there will no longer be any mourning, or crying, or pain; the first things have passed away’.
Dat zijn troostrijke woorden. De tekeningen van Jans Muskee zijn helemaal niet cynisch. Dat is een misverstand.
Meta Knol